foto kennisnetwerk.jpg
Provider image

‘Een gemeente heeft de ontwikkelaars die ze verdient. Je kunt niet klagen over slechte ontwikkelaars, want je trekt die waarschijnlijk zelf aan door dingen toe te laten die elders niet kunnen.’ Dat zegt Ward Verbakel die met Plusoffice Architects de voorbije jaren voor een 75-tal kleine gemeenten en dorpen een ruimtelijke visie heeft opgemaakt. Met het beeldkwaliteitsplan voor Nijlen viel de gemeente in de prijzen: ze won in 2018 de planningsprijs van de VRP.

Ward Verbakel is ingenieur-architect en stedenbouwkundige. In 2007 richtte hij met enkele vennoten Plusoffice Architects op, dat zowel in architectuur als stedenbouw actief is. Het bureau werkt vooral voor publieke opdrachtgevers, vaak kleine dorpen en gemeenten, en grote projectontwikkelaars. 

Onlangs publiceerde hij Dorpen na de betonstop: beeldkwaliteitsplan Nijlen bij uitgeverij Public Space. Ward Verbakel is ook docent aan het departement Architectuur van de KU Leuven.

‘Nijlen had een ruimtelijk uitvoeringsplan dat bepaalde hoe hoog er mocht worden gebouwd en met welke densiteit. De gemeente kreeg vergunningsaanvragen voor gebouwen die perfect aan die regels voldeden maar die zeer banaal waren. Ze sprak van voorschriftenarchitectuur. Alleen inzetten op juridische instrumenten in ruimtelijke ordening volstaat dus niet, het zegt niets over kwaliteit. Daarom wilde Nijlen een visie, een beeldkwaliteitsplan voor zijn vier dorpen. Ontwikkelingen kunnen alleen onder bepaalde voorwaarden, nieuwe verkavelingen komen er bijvoorbeeld niet meer.

De visie is vertaald in een quick scan met tien principes. Past een ontwikkeling in de landschappelijke logica, zit er een klimaatadaptatiestrategie in, sluit ze aan bij het gemeentelijke mobiliteitsbeleid? Ontwikkelaars, investeerders, eigenaars kunnen nagaan of en in hoeverre hun plan aan de principes voldoet. Op basis daarvan komt er een dialoog met de gemeente die kan leiden tot een omgevingsvergunning. De gemeente stelt vast dat er nu heel andere projecten dan vroeger worden voorgesteld.’ ‘De gemeente geeft zelf het goede voorbeeld. Toen ze een pand aankocht in een van de dorpen, heeft ze er geen flats gerealiseerd, wat financieel nochtans de beste keuze was. Ze heeft op die plek een doorgang gecreëerd tussen het centrum en een achterliggend parkeerterrein. Daardoor kan het kerkplein parkeervrij worden. Natuurlijk moet een gemeente niet alles zelf doen, ze heeft ook een taak als regisseur. Soms volstaat het de juiste mensen samen te brengen.’

Een cultuur van stadsplanning en grote projecten

‘We hebben in Vlaanderen een cultuur van stadsplanning en grote projecten, daar zijn we goed in en er zijn ook subsidies voor. Kleine gemeenten kunnen niet altijd voldoende gespecialiseerde medewerkers aantrekken en het meer klassieke dienstbetoon door politici speelt nog een grote rol. Nijlen toont dat het toch kan. Het heeft een goede ruimtelijke visie ontwikkeld, er de nodige instrumenten aan gekoppeld, een andere manier van werken ingevoerd, de administratie gereorganiseerd. Dat is straf. Een beeldkwaliteitsplan heeft nochtans geen juridische waarde, het ligt niet vast in een verordening. Het is een visie die in Nijlen door de voltallige gemeenteraad is goedgekeurd en die door de provincie is bekrachtigd. Daardoor stuurt de gemeente ontwikkelaars de facto in de gewenste richting. Voor hen is het beter mee te gaan dan het conflict op te zoeken en mogelijk in juridische procedures te verzanden.’

Visie

‘De visie in het beeldkwaliteitsplan geldt voor iedereen, ook voor de private eengezinswoning. Maar die kleinere opgaves zijn niet het probleem, er zijn er niet zo veel meer. De grote winst zit bij de meergezinswoningen, dat zijn professionele of semiprofessionele projecten met mogelijk een grote impact. Veel kleine gemeenten weten niet goed hoe ze daarmee moeten omgaan, ze worstelen met dezelfde vragen. Veel stedenbouwkundig ambtenaren zoeken naar manieren om betere kwaliteit in de aanvragen voor een omgevingsvergunning te krijgen. Te vaak krijgen ze troep op hun bureau. En meestal kiezen de ontwikkelaars voor hetzelfde type van woongelegenheid: de tweeslaapkamerflat met een piepklein terras. De razendsnelle verandering in gezinssamenstelling wordt niet weerspiegeld in het type gebouwen. Gemeenten vragen zich ook af hoe ze kunnen voorkomen dat waardevolle, maar niet-beschermde panden worden afgebroken. Vaak hangen aan ruimtelijke ontwikkelingen ook mobiliteitsaspecten vast. Een visie of een beeldkwaliteitsplan schept een kader om met die vraagstukken om te gaan.’

‘Kleine besturen interpreteren het probleem van leefbaarheid van dorpen meteen als een probleem van financiële leefbaarheid. En dus kiezen ze voor meer woningen, meer jonge gezinnen, meer opcentiemen. Die verdichting kan lukken in goed gelegen, vlot bereikbare regio’s, maar elders werkt ze niet. Het heeft geen zin om locaties te ontwikkelen die daarvoor helemaal niet geschikt zijn. Daar kun je alleen maar slechte, goedkope projecten aantrekken. De gegeerde jonge tweeverdienersgezinnen krijg je daar niet. Gemeenten moeten keuzes durven maken om op bepaalde plekken, in bepaalde dorpen niet te verdichten.

Je moet op de juiste plekken ontwikkelen en je moet het goed doen, met een visie. De doorslaggevende vraag moet altijd zijn: wat is de waarde voor het dorp? Ik word een beetje kregelig van het financiële argument.

Voor een financieel probleem moet een financiële oplossing gevonden worden. Die oplossing kan niet het ruimtelijke beleid zijn.’ ‘In tegenstelling tot wat veel bestuurders zeggen is ook in de dorpen nog veel mogelijk, zonder dat er noodzakelijk meer woningen komen. Een beekvallei openhouden en daar waterbuffering organiseren is niet alleen voor die plek goed, maar ook voor de landbouw en voor het inperken van het overstromingsrisico elders. Klimaatadaptatiestrategieën kunnen helpen om straffe dingen te realiseren, die gefinancierd worden met subsidies. In Geraardsbergen hebben we in twee kernen gewerkt voor het project van klimaatadaptieve dorpen. Dat kan helpen om de dorpen interessanter te maken en de waarde van het vastgoed op te krikken. Komen er meer woningen? Misschien, maar dat is niet de essentie.’

Wat er nog is en wat er nog kan komen

‘We moeten stoppen met te zoeken naar wat we verloren hebben: de cafés, de winkels, de sportclubs. Het is beter ons te concentreren op wat er nog is en wat er kan komen. Mensen organiseren zich op nieuwe manieren. Als alternatief voor de verdwenen belbus richten bewoners een Whatsappgroep op waarin ze laten weten waar ze heen willen en waar ze heen rijden. Dat is de puurste vorm van deelmobiliteit, die perfect in de bevattelijke gemeenschap van een dorp kan worden georganiseerd en die het sociale weefsel versterkt. Je ziet ook dat gemeenschappen zelf bijeenkomen op pleintjes, dat ouders samen zomerkampen opzetten enzovoort.

Waarom zou je die initiatieven niet een beetje ondersteunen als bestuur? Het kost nauwelijks iets, is heel zichtbaar en kan veel impact hebben.’ ‘Ik ben een optimist die altijd onder de indruk is van wat er wel kan en wat er wel gebeurt in de dorpen: kleine ondernemingen, sociale initiatieven, verenigingsleven. Het eenzijdige beeld van het leeglopende dorp klopt niet. Ik ben overtuigd van de leefbaarheid van dorpen als een gemeente een sterke visie ontwikkelt, keuzes maakt en daar goed over communiceert. En ze moet ook de samenhang van dorpen bekijken: het ene dorp heeft een school, een ander de sportvereniging, een derde de supermarkt. Het autonome dorp wordt stilaan vervangen door het netwerkdorp.’ •

Bart Van Moerkerke is redacteur van Lokaal
Voor Lokaal 02 | 2020