Kwartaalblikopfinanciën.png
Provider image

Elk kwartaal analyseren Jan Leroy, senior expert in data en analyse, en Ben Gilot, stafmedewerker financiën, de meest opmerkelijke bewegingen in de Vlaamse lokale financiën van de afgelopen 12 maanden.

Gegevens tot en met vierde kwartaal 2023

Belangrijke informatie bij het lezen

Bron

De gegevens komen van het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB). 

 

Besturen in de analyse

De data hebben betrekking op de Vlaamse gemeenten (inclusief districten) en OCMW’s. Verrichtingen van andere entiteiten, zoals autonome gemeentebedrijven of welzijnsverenigingen zitten er niet in. De 300 Vlaamse gemeenten en OCMW’s en negen districten moeten elk kwartaal hun transacties digitaal doorgeven aan het ABB. Ze doen dat ook bijna allemaal. De laagste score (met ‘slechts’ 98,7% dekking door het ontbreken van acht besturen), was er voor het tweede kwartaal van 2020. In alle andere kwartalen ging het om 99% of meer. De VVSG beschikt niet over kwartaalgegevens van individuele gemeenten of OCMW’s.

 

Glijdende som van vier kwartalen

We gebruiken glijdende data op jaarbasis, met telkens de som van de laatste vier kwartalen. De opeenvolgende gegevens overlappen elkaar dus voor 75%. Concreet bevatten de cijfers 2023 Q2 de som van de laatste twee kwartalen van 2022 en de eerste twee van 2023. In de gegevens van 2023 Q3 tellen we het laatste kwartaal van 2022 op bij de eerste drie kwartalen van 2023. Zo worden al te grote schommelingen door toevallige verschuivingen van verrichtingen tussen de verschillende kwartalen vermeden en brengen we elk kwartaal bedragen die een jaarcijfer benaderen.

 

Transacties, geen balans- of sectorale gegevens

De door Europa opgelegde kwartaalrapportering door lokale besturen bevat alleen transacties: verrichtingen die leiden tot een uitgaande of inkomende geldstroom. Het gaat dus niet om afschrijvingen of om balansgegevens zoals liquiditeiten of schulden. Die data zijn alleen beschikbaar via de jaarrekeningen. Ook het beleidsdomein of -veld (bv. cultuur, milieu, kinderopvang, …) hebben we niet.

 

Vier kwartalen ≠ één jaar

De gegevens uit de kwartaalrapportages vormen een benadering (!) van de uiteindelijke jaarrekening. De definitieve jaarafsluiting is eind januari, het moment waarop de gegevens over het vierde kwartaal van het vorige jaar moeten worden ingestuurd, nog niet gedaan. Daardoor zijn de kwartaalgegevens onvolledig. De verschillen met de jaarrekening zijn het grootst bij de minder frequente verrichtingen en het kleinst bij de grotere stromen. Concreet zien we voor de jaren 2020-2022 volgende verhoudingen tussen de kwartaalgegevens en de jaarrekeningen:

Ontvangsten: 91,6%:

  • Exploitatie: 93,5%
  • Investeringen: 78,8%
  • Financiering: 73,5%

Uitgaven: 94,9%:

  • Exploitatie: 96,5%
  • Investeringen: 90,5%
  • Financiering: 86,3%

Saldi

Het exploitatiesaldo (het verschil tussen de exploitatie-ontvangsten en -uitgaven) is een belangrijke financieringsbron voor de investeringen. De hoge inflatie van 2021-2022 deed de uitgaven sneller en eerder stijgen dan de ontvangsten, waardoor het exploitatiesaldo fors daalde. Sinds begin 2023 kennen de ontvangsten een stevige inhaalbeweging (cf. de indexering van de kadastrale inkomens voor de berekening van de onroerende voorheffing). Daardoor stijgt het exploitatiesaldo, waardoor het eind 2023 hoger uitkomt dan de vorige drie jaar.

 

Door van het exploitatiesaldo de netto-periodieke aflossingen af te trekken, komen we bij de autofinancieringsmarge (AFM). Die AFM is een belangrijke graadmeter (en norm) voor het structurele financiële evenwicht. De netto-periodieke aflossingen evolueren nauwelijks, waardoor het in 2022 sterk dalende exploitatiesaldo een direct negatief effect had op de AFM. Ook hier is het herstel ingezet, met eind 2023 een AFM die hoger uitkomt dan de voorbije drie jaar.

Investeringen

Lokale besturen blijven investeren in materieel vaste activa zoals wegen, rioleringen, gebouwen, enz., met een voortdurend stijgende grafiek tot gevolg. Die groei is wel mede het gevolg van de inflatie, die investeringen fors duurder heeft gemaakt. Extra euro’s zijn dus niet noodzakelijk zichtbaar in bijkomende realisaties. Toch blijft de verwachting dat, nu het einde van de bestuursperiode nadert, de investeringsuitgaven nog wat verder zullen stijgen. Een blik op de beginkredieten voor 2024 in de aangepaste meerjarenplannen 2020-2025 bevestigt dat ook, met een toename van 3,8% tegenover de beginkredieten voor 2023, al zijn de verschillen tussen de besturen zeer groot (zie grafiek). Verder weten we dat niet alle begrote investeringen ook effectief binnen de geplande tijd worden uitgevoerd.

Schulden en rente-uitgaven

Tot en met 2022 Q2 losten de gemeenten en OCMW’s meer leningen af dan ze er bijkomend aangingen, wat de uitstaande schulden deed dalen (grijze balken). Vanaf 2022 Q4 is dat gekeerd en stijgen de uitstaande schulden weer. Toch lijkt die groei alweer voorbij want over heel 2023 bekeken houden de aflossingen en het aangaan van nieuwe leningen elkaar zo goed als in evenwicht. Besturen willen blijven investeren (vaak tegen hogere prijzen door de inflatie), maar als de autofinanciering via het exploitatiesaldo afneemt (cf. wat duidelijk gebeurde in 2022; zie hoger) zijn ze wel verplicht om meer leningen aan te gaan. Die periode ligt (voorlopig?) achter de rug, want het exploitatiesaldo zit weer ‘op niveau’ en dus is er minder nood aan nieuwe leningen.

De daling van de intrestuitgaven (door de combinatie van minder schulden met lage intrestvoeten) lijkt voorlopig voorbij, want beide onderliggende factoren zijn ondertussen gekeerd. Daardoor zien we een beperkte herneming van de intrestuitgaven, zowel in euro als in procent van de totale exploitatie-uitgaven.

Personeelsuitgaven

De personeelsuitgaven ondergaan uiteraard in sterke mate de gevolgen van de talrijke indexeringen van de voorbije jaren. Terwijl hun aandeel in de totale exploitatie-uitgaven lang een dalende trend toonde, is er in 2023 sprake van een kleine stijging.

Daarnaast speelt bij de gemeenten en OCMW’s een andere belangrijke trend: de snelle vervanging van statutairen door contractanten. De uitgaven voor bezoldigingen (zonder werkgeversbijdragen) voor statutairen blijven, uitgedrukt in euro, vrijwel stabiel en duidelijk onder de lijn met de geïndexeerde uitgaven van 2020 Q4.

Het omgekeerde zien we bij bezoldigingen voor contractanten, die een stuk sneller stijgen dan wat puur op basis van de inflatie verwacht zou kunnen worden. Terwijl de uitgaven in 2020 Q4 voor bezoldigingen van contractanten nog 1,59 keer die van de statutairen bedroegen, is die verhouding in 2023 Q4 al gestegen naar 2,14.

 

De toename van het aantal contractanten gaat in de Vlaamse gemeenten en OCMW’s gepaard met de opbouw van een tweede pijler voor deze groep personeel. Op jaarbasis gaan deze uitgaven stilaan richting de 100 miljoen euro. De stijging is te wijten aan drie elkaar versterkende factoren: meer contractanten (grotendeels ter vervanging van statutairen), met gemiddeld hogere lonen (vroeger behoorden contractanten vooral tot de personeelsgroepen D en E) en een hoger bijdragepercentage. Dat laatste zit intussen gemiddeld boven de 3% (rechter as van de grafiek). De schommelingen in deze grafiek hebben vooral te maken met de overgang van veel besturen van de groepsverzekering bij Belfius en Ethias (tot eind 2021) naar (vooral) het pensioenfonds OFP Prolocus vanaf 2022.

OCMW-hulpverlening

De OCMW-uitgaven voor individuele hulpverlening (leefloon en andere) zijn sinds begin 2022 sterk gestegen: van 600 naar 900 miljoen euro per jaar. Dat heeft alles te maken met de toestroom van vluchtelingen uit Oekraïne en het hoger aantal mensen dat op het OCMW een beroep doet sinds het uitbreken van de energiecrisis. Ook in verhouding van de totale lokale exploitatie-uitgaven stellen we een toename vast van ongeveer 5,4 naar 6,5%.

Download de PDF

Contact